19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (L217p Meerlo),
kwispelstaarten:
eigen spellingsysteem
kwispelstarte (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)] || kwispelstaarten [SGV (1914)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
bank:
baank (L217p Meerlo),
laag:
loag (L217p Meerlo)
|
laag (znw.) [SGV (1914)] || laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brūk (L217p Meerlo)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33650 |
laagte in een akker |
del:
dɛl (L217p Meerlo)
|
Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
lęxt (L217p Meerlo)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
24940 |
laagveen |
moer:
mōēr (L217p Meerlo)
|
veengrond, laagveen
III-4-4
|
18215 |
laars (alg.) |
stevel:
stevel (L217p Meerlo)
|
laars
III-1-3
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
stevel:
stevels (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
19138 |
lachen |
lachen:
lache (L217p Meerlo)
|
lachen
III-1-4
|
19668 |
lade |
lade:
lāi̯ (L217p Meerlo),
tafeltrek:
tōͅfəltreͅk (L217p Meerlo),
trek:
treͅk (L217p Meerlo)
|
la, lade || lade || tafellade
III-2-1
|