id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18967 | list | fint: finte (Meerlo) | fint (list, barstje) [SGV (1914)] III-1-4 |
18051 | litteken | litteken: litteike (Meerlo) | litteken [SGV (1914)] III-1-2 |
34133 | loeien van de koe in het algemeen | beuken: bø̜̄kǝ (Meerlo) | [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11 |
23311 | lof | lof: ət loͅf (Meerlo) | het lof [RND] III-3-3 |
17688 | long | long: lŏŏng (Meerlo), lŏŏnge (Meerlo) | long [SGV (1914)] || longen [SGV (1914)] III-1-1 |
31224 | lood | lood: lūǝt (Meerlo) | De algemene benaming voor het zachte, blauwachtig witte metaal dat door de loodgieter wordt gebruikt. In plaatvorm vormt het de basis voor onder meer loketten, vorstlood en voetlood en als buis werd het vroeger veel toegepast bij de aanleg van waterleidingen. Zie ook de lemmata "loketten", "loketlood" en "voetlood" in Wld ii.9, pag. 178. [N 64, 102a-e; monogr.] II-11 |
25289 | lood, maat van 10 gram | lood: loeëd (Meerlo) | de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)] III-4-4 |
31516 | loodpan, gietlepel | loodlepel: luǝtlē̜pǝl (Meerlo), loodpan: luǝtpan (Meerlo), smeltlepel: smɛltlē̜pǝl (Meerlo) | Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b] II-11 |
24846 | loof | blader: blaar (Meerlo), eigen spellingsysteem de blaar (Meerlo), loof: lōōĭf (Meerlo), eigen spellingsysteem meer de bladeren van bolgewassen, o.a. aardappelen loeëf (Meerlo) | bladeren [SGV (1914)] || De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] || loof [SGV (1914)] III-4-3 |
33250 | loof van de bieten afplukken | afbladen: afblāi̯ǝ (Meerlo) | Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.] I-5 |