e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
list fint: finte (Meerlo) fint (list, barstje) [SGV (1914)] III-1-4
litteken litteken: litteike (Meerlo) litteken [SGV (1914)] III-1-2
loeien van de koe in het algemeen beuken: bø̜̄kǝ (Meerlo) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11
lof lof: ət loͅf (Meerlo) het lof [RND] III-3-3
long long: lŏŏng (Meerlo), lŏŏnge (Meerlo) long [SGV (1914)] || longen [SGV (1914)] III-1-1
lood lood: lūǝt (Meerlo) De algemene benaming voor het zachte, blauwachtig witte metaal dat door de loodgieter wordt gebruikt. In plaatvorm vormt het de basis voor onder meer loketten, vorstlood en voetlood en als buis werd het vroeger veel toegepast bij de aanleg van waterleidingen. Zie ook de lemmata "loketten", "loketlood" en "voetlood" in Wld ii.9, pag. 178. [N 64, 102a-e; monogr.] II-11
lood, maat van 10 gram lood: loeëd (Meerlo) de maat die een gewicht aangeeft van 10 gram [lood] [N 91 (1982)] III-4-4
loodpan, gietlepel loodlepel: luǝtlē̜pǝl (Meerlo), loodpan: luǝtpan (Meerlo), smeltlepel: smɛltlē̜pǝl (Meerlo) Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b] II-11
loof blader: blaar (Meerlo), eigen spellingsysteem  de blaar (Meerlo), loof: lōōĭf (Meerlo), eigen spellingsysteem meer de bladeren van bolgewassen, o.a. aardappelen  loeëf (Meerlo) bladeren [SGV (1914)] || De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] || loof [SGV (1914)] III-4-3
loof van de bieten afplukken afbladen: afblāi̯ǝ (Meerlo) Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.] I-5