29920 |
metselaar |
metselaar:
mętsǝlǝr (L217p Meerlo)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (L217p Meerlo)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
droogworst:
druugwŏrst (L217p Meerlo),
metworst:
mɛtwōrst (L217p Meerlo),
dierendarm met fijn vers vlees
metwòòrs (L217p Meerlo)
|
metworst [N 06 (1960)] || metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)] || worst van varkensgehakt
III-2-3
|
32088 |
meubelmaker |
schrijnenwerker:
sxrīnǝwɛrkǝr (L217p Meerlo)
|
Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.]
II-12
|
21585 |
mevrouw |
vrouw:
vrouw (L217p Meerlo)
|
hoe spreekt u een getrouwde vrouw aan? [mevrouw, madam] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20123 |
miauwen |
miauwen:
eigen spellingsysteem
miauwe (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een kat (mauwen, kajauwen, jauwen, lollen, miauwen, janken, rallen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
middəg (L217p Meerlo)
|
middag [RND]
III-4-4
|
17838 |
middagdutje |
oren:
oere (L217p Meerlo)
|
middagdutje [SGV (1914)]
III-1-2
|
17839 |
middagdutje doen |
de noren houden:
noere halde (L217p Meerlo),
een uiltje vangen:
en ŭŭlke vange (L217p Meerlo)
|
middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)] || Slaapje na het middagmaal; middagdutje (noenslaap, middagslaap, dutje, loertje, dutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17840 |
middagdutje doen (b) |
maffen:
maffe (L217p Meerlo)
|
middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)]
III-1-2
|