32936 |
opsteker |
opsteker:
ǫpstē̜kǝr (L217p Meerlo),
ǫpstɛ̄kǝr (L217p Meerlo)
|
Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a]
I-3, I-4
|
32938 |
optassen, vouwen |
wallen:
węlǝ (L217p Meerlo)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|
32939 |
optasser |
lader:
lāi̯ǝr (L217p Meerlo)
|
Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b]
I-3
|
17900 |
optillen |
heffen:
hŭffe (L217p Meerlo),
höffe (L217p Meerlo),
opheffen:
ophèùfə (L217p Meerlo)
|
(Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || heffen, tillen [SGV (1914)] || optillen [RND]
III-1-2
|
20201 |
opvoeden, grootbrengen |
groottrekken:
groeët trekke (L217p Meerlo),
optrekken:
óptrekke (L217p Meerlo),
opvoeden:
ópvoeie (L217p Meerlo)
|
opvoeden
III-2-2
|
31600 |
opzet |
opzet:
op˲ze̜t (L217p Meerlo)
|
De naar boven omgebogen voorzijde van een hoefijzer. De opzet begint aan de zijgedeelten van het hoefijzer, ongeveer op de hoogte van het eerste of tweede nagelgat, en dient volgens de invuller uit P 47 om het lopen te vergemakkelijken. De opzet heeft verder nog als functie: bescherming van de voet (L 290, L 291, L 382) en voorkoming van aanstoten (L 159a, L 289, Q 121b) en struikelen (Q 18). Volgens de respondent uit Q 95 werd een opzet alleen aangebracht aan de ijzers voor de voorste hoeven. Zie ook afb. 222. [N 33, 358]
II-11
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
met lengteteken op de tweede e
exprès (L217p Meerlo)
|
expres [SGV (1914)]
III-1-4
|
20130 |
opzitten |
zitten:
eigen spellingsysteem
zitte (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
25082 |
ordenen, rangschikken |
rangschikken:
rangschikke (L217p Meerlo)
|
op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22737 |
orgel |
orgel:
rgəldreͅiər (L217p Meerlo)
|
Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|