id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24927 | petroleum | petroleum: petroleum (Meerlo) | petroleum, minerale licht ontvlambare stof die vooral tot verlichting in lampen en als brandstof wordt gebruikt [petrol, peter-, stink-, bron-, brom-, gasolie] [N 81 (1980)] III-4-4 |
19547 | petroleumlamp | lampe belge: lamp˂beͅls (Meerlo) | lampe belge, grote hangende peroleumlamp III-2-1 |
33569 | peulerwten | peulen: eigen spellingsysteem peul (Meerlo) | De peulerwt; soort van erwt waarbij de hele vrucht gegeten wordt, ook de schil (sluimerwt, hauw(ke), peul, suikererwt, blie-erwt). [N 82 (1981)] I-7 |
20662 | peulvruchten afhalen | bonen afhalen: bŏŏine afhale (Meerlo, ... ) | boonen afhalen [SGV (1914)] III-2-3 |
20815 | peulvruchten doppen | doppen: døͅpə (Meerlo) | van de dop of de peul ontdoen III-2-3 |
20572 | peuzelen | peuzelen: peuzele (Meerlo) | peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)] III-2-3 |
21734 | pezerik | bullepees: Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"! bullepees (Meerlo), pezerik: pēzǝrek (Meerlo), zagensmeerder: zāgǝsmē̜rdǝr (Meerlo) | De uitgesneden roede van het varken die gebruikt wordt om het zaagblad te smeren, bijvoorbeeld wanneer door nat hout gezaagd moet worden. Zie ook afb. 28. [N 50, 39b; N 53, 27; monogr.] || harde, gedroogde, holle spier of pektouw of touw met knopen als strafwerktuig [looiepees, pezerik, bullepees] [N 90 (1982)] II-12, III-3-1 |
18806 | piekeren | mieren: miere (Meerlo), mijmeren: mīēmere (Meerlo), prakkiseren: prakkeziere (Meerlo) | over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)] || peinzen, denken, piekeren || zeuren, piekeren III-1-4 |
24224 | piepen | sjierpen: sjierpe (Meerlo) | een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)] III-4-1 |
22424 | pijl | pijl: piel (Meerlo) | De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)] III-3-2 |