25045 |
schitteren |
schitteren:
schittere (L217p Meerlo)
|
een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
schōēn (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
schoen [SGV (1914)]
III-1-3
|
18466 |
schoenborstel |
wiksborsteltje:
weks˂bø͂ͅrstəlkə (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
wiksbö:rstelke (L217p Meerlo)
|
klein schoensmeerborsteltje
III-1-3, III-2-1
|
18303 |
schoenen (mv.) |
schoenen (mv.):
schōēn (L217p Meerlo),
[invloed AN?]
schoenen (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt men de schoenen? Maakt men verschil tusschen hooge en lage schoenen? [DC 09 (1940)] || schoenen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18465 |
schoenen poetsen |
poetsen:
schōēn poetse (L217p Meerlo),
schoenen poetsen:
schōēn poetse (L217p Meerlo),
wiksen:
weksə (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
wikse (L217p Meerlo)
|
met schoensmeer insmeren || Schoenen poetsen (kuisen, poetsen, blinken, wieksen) [N 79 (1979)]
III-1-3, III-2-1
|
30812 |
schoenmaker |
schoester:
sxustǝr (L217p Meerlo)
|
In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.]
II-10
|
18394 |
schoensmeer |
schoensmeer:
schōēnsmèèr (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
wiks:
weks (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
wiks (L217p Meerlo)
|
schoensmeer || Smeersel om het leer van schoenen op kleur en soepel te houden (blink, wieks, creme, schoenpoets) [N 79 (1979)]
III-1-3, III-2-1
|
18185 |
schoenveter |
riem:
rīēm (L217p Meerlo),
schoenriem:
schōēnriem (L217p Meerlo),
Sub riem.
schōēnrīēm (L217p Meerlo)
|
schoenveter || schoenveter, alle middelen om schoenen dicht te rijgen || veter
III-1-3
|
22501 |
schoepen |
schoepen:
schoepe (L217p Meerlo)
|
Met een groep jongens door het veld, de bossen trekken met kwaad in de zin [schupen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
sxufǝl (L217p Meerlo)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|