id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20287 | speen | fop: cf. VD s.v. "fop"2. fopspeen fŏp (Meerlo) | speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)] III-2-2 |
31259 | speerhaak | speerhaak: spęrhǭk (Meerlo) | Een klein soort aambeeld met twee spitse hoorns dat door metaalbewerkers wordt gebruikt bij het smeden van kleine voorwerpen, het buigen van kleine ringen en het haaks omzetten van stroken plaatijzer. Doorgaans is één hoorn rond en de andere vierkant. De speerhaak wordt met zijn staart, het aangepunte uiteinde aan de onderzijde van het werktuig, in een houten blok of in de bankschroef vastgezet. Zie ook afb. 18 en 19. De woordtypen varkensrug (Q 117, Q 118), korte ezel (L 329) en klopijzer (L 423) zijn benamingen voor een kleine speerhaak waarvan het werkvlak een lichte bolling vertoont. Het werktuig wordt door Van Houcke (pag. 98) ɛketelmakersbegorieɛ genoemd. Het woordtype kromme staak (L 329) is de benaming voor een L-vormige speerhaak. Dit gereedschap wordt door Van Houcke (pag. 97) ɛplaatwerkersbegorieɛ genoemd.' [N 33, 43; N 64, 34a-c; N 66, 14a-c] II-11 |
20630 | spek | spek: spek (Meerlo), spɛk (Meerlo) | spek || spek [garstig~] [SGV (1914)] III-2-3 |
20702 | spekpannenkoek | spekkoek: spɛkkūk (Meerlo) | spekpannenkoek III-2-3 |
22841 | spel (alg.) | spel: speul (Meerlo) | spel [SGV (1914)] III-3-2 |
18390 | speld | spang: spang (Meerlo), speld: spēld (Meerlo), spelde: spɛl (Meerlo) | Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] || speld II-7, III-1-3 |
28970 | spelden | spelden: spɛlǝ (Meerlo) | Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34] II-7 |
22383 | spelen (alg.) | spelen: speule (Meerlo), Speules: gelegenheid om te spelen. speule (Meerlo) | spelen [SGV (1914)] || Spelen. III-3-2 |
22327 | spelletje | potje: pøͅtjə (Meerlo), spelletje: spelleke (Meerlo), En spulke kaarte: een spelletje kaarten. spulke (Meerlo) | Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)] || Spelletje. III-3-2 |
20165 | spenen | van de borst afdoen: van de bōrst afdoen (Meerlo) | spenen; een kind van de speen of de borst afwennen [spenen, spanen] [N 86 (1981)] III-2-2 |