19327 |
stijfkop |
warskop:
werskop (L217p Meerlo)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
wars:
wers (L217p Meerlo)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijf:
stīf (L217p Meerlo)
|
stijfsel
III-2-1
|
18014 |
stikken |
stikken:
stikke (L217p Meerlo)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25212 |
stille regen |
stille regen:
stille rège (L217p Meerlo)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17738 |
stinken |
stinken:
steenke (L217p Meerlo)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19708 |
stoel |
stoel:
stūl (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
stoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21226 |
stoep |
stoep:
stoep (L217p Meerlo)
|
stoep [SGV (1914)]
III-3-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
stoep:
stoep (L217p Meerlo)
|
stoep [SGV (1914)]
III-2-1
|
18775 |
stof |
stof:
stōf (L217p Meerlo),
stóf (L217p Meerlo)
|
stof [SGV (1914)] || stof: weefsel van verschillende aard
III-1-3, III-2-1
|