22413 |
vishengel |
garde:
gerd (L217p Meerlo),
gert (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
visgaard:
visgerd (L217p Meerlo),
visgarde:
visgert (L217p Meerlo)
|
hengel [SGV (1914)] || Hengelroede. || Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)] || vishengel
III-3-2, III-4-2
|
22852 |
viskorf |
aalskorf:
aolskörf (L217p Meerlo),
viskast:
vischkast (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo)
|
aalsfuik || beun (vischkast) [SGV (1914)]
III-3-2, III-4-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
visse (L217p Meerlo)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
24427 |
vissen, ww. |
koekelen:
koekele (L217p Meerlo),
snoeken:
snōēke (L217p Meerlo),
stulpen:
ö lang
stölpe (L217p Meerlo)
|
stulpen, met de stulpmand vissen || vissen met kokkelkoorn || vissen op snoek
III-4-2
|
22414 |
vissnoer |
snoer:
snoer (L217p Meerlo),
vissnoer:
vissnāōr (L217p Meerlo)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)] || Vissnoer.
III-3-2
|
22417 |
visvangst |
vangst:
vangst (L217p Meerlo)
|
Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
dekselvlaai:
dɛksəlflāi̯ (L217p Meerlo)
|
vla met deksel
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
vulling voor vla: vruchten, rijstpap, boter (meel suiker, boter), kersen, kruisbessen, bosbessen, appel, pruimen, abrikoos, bramen
spīs op de flāi̯ (L217p Meerlo)
|
vulling voor de vla
III-2-3
|
24266 |
vlaamse gaai |
matkolf:
metkolf (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
metkōlf (L217p Meerlo)
|
Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || meerkol [SGV (1914)] || vlaamse gaai
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vlag:
vlag (L217p Meerlo)
|
vlag [SGV (1914)]
III-3-1
|