21605 |
boete |
boete:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
boete (L217p Meerlo)
|
een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18209 |
boezeroen |
boezeroen:
bazeroen (L217p Meerlo),
boezervel:
bazervel (L217p Meerlo)
|
boezeroen [SGV (1914)] || Hoe noemt men den boezeroen of katoenen werkkiel? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
18064 |
bof |
bof:
boef (L217p Meerlo)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23165 |
bok staan bij haasje-over |
bok staan:
bókstāōn (L217p Meerlo)
|
Gebogen gaan staan voor het bokspringen.
III-3-2
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bukkem (L217p Meerlo),
bøkəm (L217p Meerlo)
|
bokking || haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
31464 |
bolhamer |
bolhamer:
bǫlhāmǝr (L217p Meerlo)
|
In het algemeen een hamer met één of twee bolronde koppen. Zie ook afb. 161. De hamer wordt gebruikt bij het uitdrijven, het bol of wijder maken van de buitenwijdte van een werkstuk door met een (bol)hamer van binnen naar buiten te slaan. Zie ook het lemma "drijven". Het woordtype bolhamer kon in L 210, L 246, L 266 en L 291 ook worden gebruikt voor een hamer met een bolvormige en een halfbolvormige kop. [N 33, 57; N 33, 67; N 64, 39c; N 64, 39i; N 64, 40b-c; N 66, 6i; N 66, 7b-c]
II-11
|
21009 |
bolster van een noot |
bast:
eigen spellingsysteem
bāst (L217p Meerlo)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
32326 |
bom, spon |
spon:
spon (L217p Meerlo)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
25114 |
bomijs |
bol ijs:
boal īes (L217p Meerlo),
bol ies (L217p Meerlo)
|
ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] || ijs waaronder het water is weggelopen [DC 32 (1960)]
III-4-4
|
33510 |
bonen- of erwtenstro |
bonenstro:
boeëneströj (L217p Meerlo)
|
I-7
|