id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20286 | zuigfles | fles: fles (Meerlo), ⁄t kiend is an de fles (Meerlo) | zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)] III-2-2 |
21324 | zuinig | benauwd: benauwd (Meerlo), zuinig: zuinig (Meerlo) | van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)] III-3-1 |
20845 | zult, preskop | perskop: peͅrskoͅp (Meerlo) | preskop III-2-3 |
20518 | zure haring | zure haring: zoere herring (Meerlo) | rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)] III-2-3 |
24882 | zuring (alg.) | zuring: zoering (Meerlo) | zuring III-4-3 |
20336 | zuster | zuster: zūster (Meerlo), neen zuster (Meerlo) | zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] III-2-2 |
25555 | zuurdeeg maken | gaan: gǭn (Meerlo) | Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.] II-1 |
20541 | zuurdesem | zuurdeeg: zūrdiəx (Meerlo) | zuurdeeg III-2-3 |
20679 | zuurkool | tonnenmoes: tonəmus (Meerlo), zuremoes: zoeremoes (Meerlo), zuurmoes: zurmus (Meerlo) | zuurkool [SGV (1914)] III-2-3 |
20680 | zuurkoolstamppot | kappesmoes: kapəsmus (Meerlo), zuurmoes: zūrmus (Meerlo) | moes van kappes (witte kool) || stamppot van zuurkool III-2-3 |