20398 |
dopeling |
dopeling:
duuëpeling (L217p Meerlo)
|
dopeling
III-2-2
|
20848 |
dopen |
dopen:
dĕŭipe (L217p Meerlo),
dy.əpə (L217p Meerlo),
dyəpə (L217p Meerlo),
soppen:
soͅpə (L217p Meerlo)
|
doopen [SGV (1914)] || doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || het indopen van brood etc. in vocht als koffie, melk, etc
III-2-3, III-3-3
|
33521 |
doperwten |
doperwten:
eigen spellingsysteem
dopērt (L217p Meerlo)
|
De jonge erwten die uit de dop gehaald moeten worden; doperwt (poolerwt, dopper, doperwt, pelerwt). [N 82 (1981)]
I-7
|
31501 |
dopper |
dopper:
døpǝr (L217p Meerlo)
|
Soort stempel met aan één uiteinde een ronde uitholling die wordt gebruikt om de kop van klinknagels af te ronden. Diverse zegslieden kennen doppers van verschillende afmetingen, afhankelijk van de grootte van de klinknagel. Soms zijn de functies van ophaler en dopper in één werktuig gecombineerd. Zie ook afb. 181 en de lemmata "ophaler" en "ophalen" en, in de paragraaf over de nagelsmid, het lemma "nagelijzer". Het woordtype dophamer (L 423, Q 117, Q118, Q 121c) is de benaming voor een bankhamer met een ronde baan en een pen waarin een ronde uitholling is aangebracht. Het werktuig wordt ook gebruikt voor het afronden van klinknagels. [N 33, 291a-b; N 33, 302; N 64, 39f; N 64, 74a; N 66, 6f; N 66, 20a; monogr.]
II-11
|
31538 |
dopsleutel |
dopsleutel:
dǫpslø̜tǝl (L217p Meerlo)
|
Niet verstelbare, stalen schroefsleutel die boven op de moer of de kop van een bout wordt geplaatst. De dopsleutel heeft aan één uiteinde een vierkant gat waarin allerlei handvatten passen. De andere kant van de dop wordt als sleutel gebruikt. Zie ook afb. 200a-b. [N 33, 300h]
II-11
|
21311 |
dorp |
dorp:
dörp (L217p Meerlo),
dörrep (L217p Meerlo)
|
dorp [SGV (1914)]
III-3-1
|
19991 |
dorpel |
dorpel:
dø̜rpǝl (L217p Meerlo)
|
Zie kaart. Horizontale laag natuursteen of bakstenen aan de onderkant van een deurkozijn. Zie ook de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Hardsteen'. Met de term 'stofdorpel' wordt doorgaans een extra dorpelstuk aangeduid, dat soms op de onderdorpel van een binnendeurkozijn wordt aangebracht. Zie ook het lemma 'Stofdorpel'. [N 32, 12d; A 43,18; L 5, 72; L 12, 12; L B1, 152; A 45, 31; R 3-46; monogr.; Vld]
II-9
|
21544 |
dorpskom |
dorp:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
’t deurp (L217p Meerlo)
|
het centrum van het dorp [dorpskom, dorp, singel, rink, baroniet, plaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21710 |
dorpsplein |
plein:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
plein (L217p Meerlo)
|
een groot plein in het midden van een dorp [bist, biest, aries] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33119 |
dorsbed, laag schoven op de dorsvloer |
bed:
bęt (L217p Meerlo),
sprei:
spręi̯ (L217p Meerlo)
|
Voordat men begint te dorsen moeten de schoven op de dorsvloer uitgespreid worden. Meestal worden twee lagen schoven, met de koppen (aren) naar elkaar toe gekeerd, in het midden van de dorsvloer, uitgespreid. In dit lemma staan de benamingen van een dergelijke laag schoven bijeen. [N 14, 20; JG 1a, 1b; L 32, 103; monogr.]
I-4
|