31361 |
draaibeitel |
draaibeitel:
drɛjbęjtǝl (L217p Meerlo),
profielbeitel:
profīlbęjtǝl (L217p Meerlo)
|
In het algemeen een stalen beitel die wordt gebruikt bij het draaiwerk van metaal. De beitel wordt daarbij meestal in de beitelhouder van de draaibank vastgezet. Al naar gelang van het werk kan de doorsnede van de beitel verschillende vormen hebben. Grothe (pag. 83/84) noemt onder meer vierkante, halfronde en kwartronde beitels. Ook de wijze waarop de punt van de beitel is geslepen is bepalend bij de naamgeving ervan. Zo wordt de punt van profielbeitels overeenkomstig het gewenste profiel geslepen. Beitels voor het aanbrengen van schroefdraad zijn getand uitgevoerd. Zie ook het lemma "draaibank". De profielbeitel werd volgens de invuller uit Q 83 onder meer gebruikt om kamraderen te repareren. [N 33, 120; N 33, 223-225; N 33, 301]
II-11
|
17856 |
draaien |
draaien:
dreie (L217p Meerlo),
keren:
kiĕĕre (L217p Meerlo)
|
Draaien: een andere richting aannemen, draaien (wenden, wenken, wengen, zwenken, keren). [N 84 (1981)] || keren [SGV (1914)]
III-1-2
|
33727 |
draaihek |
haspel:
hāspǝl (L217p Meerlo)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
24950 |
draaikolk |
kolk:
kōlk (L217p Meerlo)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24311 |
dracht, drachtig zijn |
ww. moet jongen krijgen:
eigen spellingsysteem
mot jonge kriege (L217p Meerlo)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
⁄t īes drŭŭgt (L217p Meerlo)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20500 |
drank |
drank:
drāŋk (L217p Meerlo),
drinken:
⁄t drinke (L217p Meerlo),
zatsel:
zatsəl (L217p Meerlo)
|
drank || drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)] || hoeveelheid drank om dronken te worden
III-2-3
|
21153 |
dreef |
dreef:
dreef (L217p Meerlo),
gelei:
geleij (L217p Meerlo),
laan:
laon (L217p Meerlo)
|
dreef [SGV (1914)] || een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
blren:
blère (L217p Meerlo),
grieken:
greke (L217p Meerlo),
grijnen:
cf. Vd s.v. "grijnen"zie ook grienen
grene (L217p Meerlo),
jengelen:
jengele (L217p Meerlo),
knaaien:
knoaje (L217p Meerlo),
malen:
malen (L217p Meerlo),
neulen:
nø͂ͅle (L217p Meerlo),
zaniken:
zaniken (L217p Meerlo)
|
drenzen [SGV (1914)] || drenzerig huilen || op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)] || zeurig huilen
III-1-4
|
19387 |
dressoir |
dressoir:
dressoir (L217p Meerlo)
|
Kast zonder opbouw, voor zilver- of glaswerk (dressoir, lage kast, zilverkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|