24921 |
duin |
zandberg:
zandbèrg (L217p Meerlo)
|
duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21312 |
duits |
duits:
Duits (L217p Meerlo)
|
Duitsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
21965 |
duivenhok |
duifhok:
duvek (L217p Meerlo),
duivenslag:
dōēveslāg (L217p Meerlo),
dūvǝslāx (L217p Meerlo),
duivik:
doevik (L217p Meerlo)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Duivenhok. || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenslag:
duvǝslāx (L217p Meerlo)
|
Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
doefin (L217p Meerlo),
wijfje:
wiefke (L217p Meerlo)
|
een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] || wijfjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
duizelig:
dūūzelig (L217p Meerlo)
|
duizelig [SGV (1914)]
III-1-2
|
18008 |
duizeling, duizeligheid |
verduizeling:
verduuzeling (L217p Meerlo)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
duzendpoeët (L217p Meerlo)
|
duizendpoot
III-4-2
|
21794 |
dulden |
uithouden:
uthalde (L217p Meerlo)
|
iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19311 |
durfal |
durver:
dĕŭrver (L217p Meerlo)
|
iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)]
III-1-4
|