20172 |
familie |
eigen:
eige (L217p Meerlo),
familie:
femilie (L217p Meerlo)
|
familie || het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
22664 |
fanfare |
fanfare:
fanfaar (L217p Meerlo),
[Vgl. pag. 108: fanfare nl., z. fomfaar].
fomfaar (L217p Meerlo)
|
Een muziekkorps dat bestaat uit koperen blaasinstrumenten en slagwerk [fanfare, fanfaar, muziek]. [N 90 (1982)] || Fanfare.
III-3-2
|
22431 |
feest |
feest:
fieest (L217p Meerlo),
fieëst (L217p Meerlo)
|
De bijeenkomst en samenzijn ter viering van een heuglijk feit of een gedenkdag [feest, kermis, begankenis]. [N 88 (1982)] || Feest.
III-3-2
|
22432 |
feesten |
feesten:
fieeste (L217p Meerlo),
fieëste (L217p Meerlo)
|
Een feest vieren [feesten, vieren, kermissen, fêteren]. [N 88 (1982)] || Feesten.
III-3-2
|
31494 |
felshamer |
felshamer:
fęlshāmǝr (L217p Meerlo)
|
Hamer met een wat gebogen dwarse, puntige pen die bij het felsen wordt gebruikt. Volgens Van der Kloes en Risch (pag. 314) wordt felswerk vooral met een houten hamer gedaan. [N 33, 75]
II-11
|
21138 |
fietsen |
fietsen:
Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!
fietsen (L217p Meerlo)
|
op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18121 |
fijt |
fijt:
fiet (L217p Meerlo)
|
nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20511 |
filet, haas |
ossehaas:
ossehaas (L217p Meerlo)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21853 |
filiaal |
bijwinkel:
beejweenkel (L217p Meerlo)
|
de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24146 |
fladderen |
fladderen:
fladdere (L217p Meerlo)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|