20504 |
nippen |
lekken:
lèkkə (Q015a Meers),
lepsen:
lèpsjə (Q015a Meers)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20547 |
olie |
salade-olie:
sjlaaj aolie (Q015a Meers),
smout:
smauwt (Q015a Meers)
|
olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22316 |
onnozele-kinderendag |
allerkinderen:
aller kénjere (Q015a Meers)
|
Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20557 |
ooft |
kitsen:
kitsjə (Q015a Meers),
ooften:
èùftə (Q015a Meers),
lange o
öftə (Q015a Meers)
|
ooft; Hoe noemt U: Appelen of peren, in schijven gedroogd (in de oven) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17595 |
ooglid |
plimp:
plump (Q015a Meers)
|
oog: ooglid [N 10a (1961)]
III-1-1
|
33205 |
opbrengst van een aardappelstruik |
struik:
strūk (Q015a Meers)
|
Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19]
I-5
|
18030 |
oprispen |
rupsen:
röpsjen (Q015a Meers)
|
oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33160 |
oude aardappelsoorten |
blauwe nieren:
blǫu̯ nērǝn (Q015a Meers),
eigenheimers:
ęi̯gǝn(h)ęi̯mǝrs (Q015a Meers),
industrie:
endǝstri (Q015a Meers),
milords:
mǝlǭrsǝ (Q015a Meers),
rode ster:
roai̯ štɛr (Q015a Meers)
|
Hier worden zowel de in Limburg nog verbouwde alsook de oude niet meer verbouwde soorten soorten opgegeven. Bij sommige opgaven is de ouderdom van de plant vermeld. Zo wordt bij de rode ster, de eigenheimer en de paul-krüger opgegeven dat de soorten rond de eerste wereldoorlog werden ingevoerd. Dat geldt ook voor de gelderse muizen, een vroege, langwerpige aardappelsoort, later vooral bekend onder de naam bintje, genoemd naar Bintje Jansma, later mevrouw Bintje Pebesma-Jansma. Van recente datum zijn de alpha en de ijzerster, een naam die volgens Goossenaerts (1956-8, 327) eigenlijk ijselster moet zijn; we vinden beide benamingen ook in ons materiaal. De aardappelteelt strekt zich uit aan beide zijden van de taalgrens. Men vindt dan ook in Waals Haspengouw oude benamingen die kennelijk aan het Limburgs zijn ontleend; zoals er ook vele aardappelbenamingen in Limburg aan het Waals ontleend zijn. Als voorbeeld van deze laatste groep gelden niet alleen het woord patatten of de benaming walen, maar ook marjolaine, alfa en het bargoense pomme. Aan de andere kant, in Hesbaye, vindt men krugers, milords en edouards, bintjes en eigenheimers, magnum bonums en muizen (Zie Warnant 1949, 172-4). Industrie is een verkorting van industrie-aardappel, ook wel fabrieksaardappel genoemd, een soort die, in tegenstelling tot de consumptieaardappel, werd verwerkt tot aardappelmeel. De poolse industrie, na de tweede wereldoorlog ingevoerd, is een verbeterde kweek met aanmerkelijk meer opbrengst dan de vooroorlogse inlandse industrie. De thorbecke is zoɛn inlandse industrie. Candael, in candaelse aardappelen, is een zuidelijke familienaam. Wreed, in wrede schillen en dergelijke, betekent plaatselijk zoveel als ruw, grof, gekerfd. De indeling is geschied naar verwante woordtypen, zonder te letten op daadwerkelijke verschillen in ras en/of verbouwing. De volgende indeling is gebruikt: kleur: blauw - geel - groen - rood - rose - wit; eigenschap: bloem - bol - muis - oog - plat; andere benoemingsmotieven: eersteling - eigenheimer - industrie - milord - diversen. Combinaties van kleur - eigenschap en kleur - andere benoemingsmotieven zijn in de soortnamen mogelijk. In die gevallen is het kernelement bepalend voor de plaats in de indeling. Door middel van het register kan men een andere ordening aan het materiaal geven; zie bij voorbeeld WBD.I, aflevering 8, blz. 1444. [N 12, 1; A 23, 17b; Lu 1, 17b; monogr.; add. uit materiaal van het lemma AARDAPPEL]
I-5
|
22317 |
oudejaarsavond |
oudejaar:
auwe jaor (Q015a Meers),
oudejaaravond:
auwe jaor aovend (Q015a Meers)
|
Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20560 |
parelen |
borrelen:
borrələ (Q015a Meers)
|
parelen; Hoe noemt U: Opstijgen van luchtbelletjes in drank (parelen, kriezelen, grinselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|