e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meers

Overzicht

Gevonden: 283
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wecken inmaken: inmaakə (Meers), inmáákə (Meers) wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)] III-2-3
weerlichten schimmeren: ⁄t sjummert (Meers) bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] III-4-4
weiland in het algemeen wei: węi̯ (Meers) Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.] I-8
wielewaal goudmelder: goudmêlder (Meers) wielewaal (24 schuwe zomervogel in boomkruinen; man prachtig geelzwart, prachtig gevlochten nest; opvallende roep [duu-de-luo] [N 09 (1961)] III-4-1
wilde eend wilde eend: wilj ènjt (Meers) eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)] III-4-1
wilde gans wilde gans: wilj gauws (Meers) gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)] III-4-1
witte kaas, wrongel fluitekaas: fluitəkjés (Meers), fluitkaas: fluitkèès (Meers) hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] III-2-3
woensdagx goensdag: goonsdig (Meers) dag; woensdag [N 07 (1961)] III-4-4
zaad voor bieten koolravenzaad: [koolraven]zǫt (Meers), reubzaad: rø̄bzǭt (Meers), suikerkrotenzaad: [suikerkroten]zǭt (Meers) In de genoemde Nijmeegse lijsten is niet gevraagd naar de algemene benaming voor het zaad van bieten, maar naar drie specifieke zaad-benamingen: voor de suikerbiet, de knolraap en de stoppelknol. In de antwoorden op deze vragen vindt men echter voornamelijk algemene benamingen, die voor meer dan één van de drie subvragen opgegeven worden. In dit lemma staan eerst deze algemene benamingen bijeen; aan het slot zijn de specifieke benamingen per bietensoort opgenomen. Dit zijn in nagenoeg alle gevallen min of meer gelegenheidssamenstellingen van de term voor het gewas uit paragraaf 2.1 met het woord zaad (vgl. ook aflevering I.4, lemma Zaad met kaart). In dit lemma wordt dan ook voor de fonetische documentatie van de eerste elementen van de betrokken samenstellingen verwezen naar de lemmaɛs over de gewasnamen: Voederbiet, Suikerbiet, Koolraap en Knolraap. [N 12, 42, 49 en 50; N 12A, 4c; JG 1b; monogr.] I-5
zaaien, van bieten poten: pōtǝ (Meers) Vergelijk ook het algemene lemma Zaaien in aflevering I.4 en Poten. Het object is steeds bieten, enz. [N 12, 43; N 15, 1c; monogr.] I-5