24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
liester (Q015a Meers)
|
zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
bonken:
bøŋk (Q015a Meers),
klompen:
klømp (Q015a Meers)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
krabbeling:
krabǝleŋ (Q015a Meers),
varkensaardappelen:
vęrkǝsɛrpǝl (Q015a Meers)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
19718 |
zeven |
zeven:
zeejvə (Q015a Meers),
zeevə (Q015a Meers)
|
zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
17693 |
zeveren |
zeveren:
zeiveren (Q015a Meers)
|
zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
20496 |
zich verslikken |
verslikken:
versjlikkə (Q015a Meers)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17644 |
zijde |
zij:
pien in de ziej (Q015a Meers)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
snoeven (Q015a Meers)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
21072 |
zuigen |
lotsen:
lotsjen (Q015a Meers),
zuiken:
zoeken (Q015a Meers)
|
zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20518 |
zure haring |
braadharing:
broadjééring (Q015a Meers),
haring:
herring (Q015a Meers)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|