25548 |
deeg kneden |
deeg ondereenzetten:
[deeg] oŋǝręjn zętǝn (Q015a Meers)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
20611 |
derf |
ziel:
zjèl (Q015a Meers)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20597 |
desemen |
te bakken zetten:
tə bakke zèttə (Q015a Meers)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20532 |
dik worden |
stijf worden:
stjief wèèrə (Q015a Meers)
|
dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
deesdig (Q015a Meers),
Dit zegt/gebruikt men meer!
deensdig (Q015a Meers)
|
dag; dinsdag [N 07 (1961)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
duister:
duu.ster (Q015a Meers)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
33167 |
doorschieter |
tweewas:
twēǝwas (Q015a Meers)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drɛi̯vāt (Q015a Meers)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
20500 |
drank |
drank:
drank (Q015a Meers),
drinkens:
drinkəs (Q015a Meers)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20499 |
drinken |
lessen:
lésjə (Q015a Meers),
léésjə (Q015a Meers)
|
drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|