20505 |
een borrel drinken |
een jonge drinken:
nə jongə drinkə (Q015a Meers)
|
jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20508 |
een kater hebben |
een kater hebben:
ənə káátər höbbə (Q015a Meers),
een kop wie een rijthamer hebben:
nə kop hébbə wie nə rīēt haamər (Q015a Meers)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34536 |
ei zonder schaal |
liesei:
lēsęi̯ (Q015a Meers)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
20526 |
eierkoek |
cake:
kēēk (Q015a Meers)
|
eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24142 |
ekster |
ester:
êster (Q015a Meers)
|
ekster (46 overal bekende zwart-witte vogel met lange flodderstaart; broedt in grote stevige takkennesten hoog in hoge bomen (populieren vaak tam gemaakt [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20511 |
filet, haas |
haas:
háás (Q015a Meers),
rugstuk:
rukstuk (Q015a Meers)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20525 |
flensje |
flensje:
flensjə (Q015a Meers)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (Q015a Meers)
|
fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20494 |
fruit eten |
knatsen:
knatsjə (Q015a Meers)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20536 |
fruiten |
braden:
broaijə (Q015a Meers),
bruin braden:
brōēn braojə (Q015a Meers)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|