e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het angelus luiden angelus: t angelus loewt (Meerssen), luiden: de köster loewt (Meerssen) Het angelus luiden aan het begin van de avond [het luidt......?] [de koster luidt......?]. [N 96A (1989)] || Het angelus luiden rond het middaguur [het luidt......?]. [N 96A (1989)] III-3-3
het doopwater wijden op paaszaterdag wijding van het doopwater: wieing van `t duipwater (Meerssen) Het gebruik om op Paaszaterdag het doopwater te wijden en wijwater te halen. [N 96C (1989)] III-3-3
het gras maaien maaien: mêjjen (Meerssen) Wat is bij u de uitdrukking voor \'het gras afmaaien\'? (afdoen, afsnijden) [N 104 (2000)] III-2-1
het heilig hartbeeld laten introniseren het huis laten inwijden: `t hoes loate inwieje (Meerssen) Een beeld van het H.Hart in het huisgezin laten introniseren, d.w.z. plechtig een ereplaats geven, door een parochiegeestelijke, wanneer die op huisbezoek komt. [N 96B (1989)] III-3-3
het licht aandoen aandraaien: aandrejjen (Meerssen) Wat zegt u tegen \'het licht aansteken\'? (aandoen, aanmaken, aandraaien) [N 104 (2000)] III-2-1
het misboek omdragen boek omdragen: book umdrage (Meerssen) Het misboek omdragen, van de epistel- naar de evangeliezijde van het altaar brengen. [N 96B (1989)] III-3-3
het vuur doven uit laten gaan: laote ōēt goon (Meerssen), uitgaan: oetgoon (Meerssen) doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] III-2-1
het vuur wijden op paaszaterdag wijding van het vuur: wieing van `t vuur (Meerssen) Het gebruik om op Paaszaterdag het vuur te wijden. [N 96C (1989)] III-3-3
heten heten: heite (Meerssen) heeten [SGV (1914)] III-2-2
heukeling hopper: høpǝl (Meerssen), hoppertje: høpǝlkǝ (Meerssen) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3