e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtworm houtworm: houtweurem (Meerssen), houtwurrem (Meerssen) houtworm [DC 23 (1953)] III-4-2
houweel bikkel: bekǝl (Meerssen), boshak: bošhak (Meerssen) Houweel of hak die vroeger gebruikt werd om de wielen van de kar of wagen vrij te maken als die vastgelopen was op slechte wegen. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de kar of wagen tot de wegen beter werden en de hak als steun vervangen werd door de zware karsteun. [N 17, 83; JG 1d; monogr.] I-13
hovaardig groots: grêûtsj (Meerssen) grootsch [SGV (1914)] III-1-4
huid huid: hōēt (Meerssen) huid [DC 01 (1931)] III-1-1
huidschilfers schijveltjes: sjīēvelkes (Meerssen), schilfers: sjulver (Meerssen) schilfer [SGV (1914)] || schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2
huif van de huifkar huif: huf (Meerssen) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13
huifkar huifkar: hufkar (Meerssen) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huilen grijnen: grīēne (Meerssen), huilen: huule (Meerssen), janken: jeenke (Meerssen) huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)] III-1-4
huilen, schreien huilen: hule (Meerssen) schreien [SGV (1914)] III-1-4
huis, woning huis: hōēs (Meerssen) huis [SGV (1914)] III-2-1