| 18351 |
lakschoen |
gelakkeerde schoen:
gelakkeerde schoon (Q099p Meerssen)
|
lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18147 |
lam |
lam:
lam (Q099p Meerssen),
lamp (Q099p Meerssen),
lām (Q099p Meerssen),
lammetje:
lɛmkǝ (Q099p Meerssen),
schaapje:
šø̜̄pkǝ (Q099p Meerssen)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
| 34586 |
lamoen |
gestel:
gǝštē̜l (Q099p Meerssen),
gǝštęl (Q099p Meerssen)
|
Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
| 19485 |
lampenpit |
wiek:
wek (Q099p Meerssen)
|
lampepit [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 33640 |
landerijen |
gewande:
gǝwandǝ (Q099p Meerssen),
land:
lant (Q099p Meerssen)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 32822 |
landrol |
wel:
wɛl (Q099p Meerssen)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
| 24917 |
landstreek |
streek:
in deze sjtreek (Q099p Meerssen)
|
streek (in deze ~) [SGV (1914)]
III-4-4
|
| 18329 |
lang schortlint |
lint:
linte (Q099p Meerssen)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 18286 |
lange broek |
lange broek:
lang brook (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
een lange broek [N 59 (1973)] || pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 18368 |
lange grijze kous |
slachtershoos:
sjlechtershooze (Q099p Meerssen)
|
kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|