e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeuw leeuw: ene liaef (Meerssen), lêêîv (Meerssen) leeuw [GTRP (1980-1995)], [SGV (1914)] III-3-2
leggen leggen: lègge (Meerssen) leggen [SGV (1914)] III-1-2
legger legger: lɛgǝr (Meerssen) Het liggend deel van een omvallende kraag. [N 59, 123b] II-7
lei(en) lei(en): ein leij, mv. de leije (Meerssen) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
lekbak kom: kǭmp (Meerssen), onderkuip: ondǝrkūp (Meerssen) De bak onder de beslagkuip of klaringskuip waarin men het aftreksel van mout en water verzamelt. [N 35, 49; monogr.] II-2
lekkerbek slokmuil: sjlokmoel (Meerssen) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] III-2-3
lende lende: linge (Meerssen, ... ) lendenen [SGV (1914)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lengte lengte: lęŋtǝ (Meerssen) Benaming voor een verticaal genomen maat, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als broeklengte, of voor een horizontaal genomen maat voor een verticaal deel van het kledingstuk, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als mouwlengte. [N 59, 47a, N 62, 2b] II-7
lenig gezwank: gesjwank (Meerssen), slap: sjlap (Meerssen), zwank: zjwank (Meerssen) Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: lente (Meerssen), vroegjaar: vreugjoar (Meerssen), ⁄t vreugjaor (Meerssen) lente [DC 39 (1965)], [SGV (1914)] III-4-4