19070 |
schelden, schimpen |
chicaneren (<fr.):
sjokkeneere (Q099p Meerssen),
schampen:
sjampe (Q099p Meerssen),
schelden:
sjelle (Q099p Meerssen),
sjélle (Q099p Meerssen)
|
schelden [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|
18952 |
schelm |
schelm:
sjelləm (Q099p Meerssen)
|
schelm [DC 11]
III-1-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
sjemere (Q099p Meerssen)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
schemer:
sjêêîmer (Q099p Meerssen)
|
schemering [SGV (1914)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
sjinkel (Q099p Meerssen)
|
schenkel [SGV (1914)]
III-2-3
|
18298 |
scheren |
scheren:
sjeere (Q099p Meerssen)
|
scheren [DC 38 (1964)]
III-1-3
|
17726 |
scherp kijken |
scherp loeren:
sjèrp lōēre (Q099p Meerssen)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24766 |
scherpe boterbloem |
boterbloem:
WLD (voor oorspronkelijke gegevens, zie vragenlijst L 292)
boterbloom (Q099p Meerssen)
|
Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34275 |
scheuken |
schuren:
šōrǝ (Q099p Meerssen),
zich kretsen:
zex krɛtsǝ (Q099p Meerssen)
|
Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31]
I-11
|
34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
šōrpǭl (Q099p Meerssen)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|