e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schelden, schimpen chicaneren (<fr.): sjokkeneere (Meerssen), schampen: sjampe (Meerssen), schelden: sjelle (Meerssen), sjélle (Meerssen) schelden [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)] III-1-4
schelm schelm: sjelləm (Meerssen) schelm [DC 11] III-1-4
schemeren van de ogen schemeren: sjemere (Meerssen) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schemering, valavond schemer: sjêêîmer (Meerssen) schemering [SGV (1914)] III-4-4
schenkel schenkel: sjinkel (Meerssen) schenkel [SGV (1914)] III-2-3
scheren scheren: sjeere (Meerssen) scheren [DC 38 (1964)] III-1-3
scherp kijken scherp loeren: sjèrp lōēre (Meerssen) kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)] III-1-1
scherpe boterbloem boterbloem: WLD (voor oorspronkelijke gegevens, zie vragenlijst L 292)  boterbloom (Meerssen) Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)] III-4-3
scheuken schuren: šōrǝ (Meerssen), zich kretsen: zex krɛtsǝ (Meerssen) Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31] I-11
scheukpaal schuurpaal: šōrpǭl (Meerssen) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11