e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q099p plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slipjas slipjas: schlupjas (Meerssen), slippenjas: sjluppejas (Meerssen) het jacquet-jas (slipjas, billetikker) [N 59 (1973)] || jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] III-1-3
slobkous gamasche: kamasche (Meerssen), kommarsch (Meerssen), slobkous: sjlòpkous (Meerssen), sjlôpkouse (Meerssen) Hoe noemt men de slobkous of lappenkous, door de arbeiders hier en daar bij vuil werk op het land gedragen? [DC 09 (1940)] || slobkous [SGV (1914)] || voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3
slok slok: sjlok (Meerssen) teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)] III-2-3
slokdarm slokdarm: sjlokderm (Meerssen) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
slons (slodder?) slons: sjlôns (Meerssen) slons [SGV (1914)] III-1-4
slot slot: slōǝt (Meerssen) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluik haar sluik haar: sjlūūk haor (Meerssen) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren sluimeren: sjlūūmere (Meerssen) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluitklep klep: geen aparte naam  klép (Meerssen), presenteerblad: presenteerblaad (Meerssen) deze klep (klep, presenteer blad) [N 59 (1973)] || klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] III-1-3
slurpen slurpen: schleurəpə (Meerssen), schlörpe (Meerssen), sjlörpe (Meerssen) je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)] || slorpen [SGV (1914)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)] III-2-3