33309 |
harken, werken met de hark |
reken:
rēkǝ (Q099p Meerssen)
|
Zie de toelichting bij het lemma Hark, Algemeen. Object van kleinmaken is: kluiten, harde grond; object van zuivermaken is: het bed, de tuin. [JG 1a, 1b; A 28, 1b; L 1, a-m; Lu 6, 1b; S 12; monogr.; add. uit N 15, 3]
I-5
|
17780 |
hart |
hart:
hart (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
hart [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
29135 |
haspel |
haspel:
haspǝl (Q099p Meerssen)
|
Een drie- of vierarmig, ronddraaiend toestel op het spinnewiel waarmee onder andere de gesponnen wol tot strengen werd verwerkt. Zie afb. 53. [N 34, D]
II-7
|
21458 |
haten |
haten:
hate (Q099p Meerssen)
|
haten [SGV (1914)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hāvǝr (Q099p Meerssen)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33070 |
haverhok |
kast:
kas (Q099p Meerssen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.]
I-4
|
20675 |
havermout |
havermout:
havermout (Q099p Meerssen)
|
havermout [SGV (1914)]
III-2-3
|
24480 |
hazelaar |
hazelaar:
-
hazeleer (Q099p Meerssen),
hazelstruik:
-
hazelsjtroe:k (Q099p Meerssen),
hazenoot:
-
hazenoot (Q099p Meerssen),
hazenotenstruik:
-
hazenoteschtroek (Q099p Meerssen),
hazestruik:
hazesjtroek (Q099p Meerssen)
|
hazelnoot - boom (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)] || hazelstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
-
hazelneut (Q099p Meerssen),
hazenoot:
hazenoot (Q099p Meerssen),
-
hazeneut (Q099p Meerssen),
hazenoot (Q099p Meerssen)
|
hazelnoot [SGV (1914)] || hazelnoot - vrucht (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
19534 |
hecht van een mes |
steel:
sjteel (Q099p Meerssen)
|
heft [SGV (1914)]
III-2-1
|