23478 |
klokkenluider |
klokkenluider:
klokkeloewers (Q099p Meerssen)
|
De personen die tijdens de grote processie de klokken luiden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23450 |
klokkenstoel |
klokkenstoel:
de klokkesjtool (Q099p Meerssen)
|
De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23463 |
klokkentouw |
klokkenzeel:
ut klokkezeil (Q099p Meerssen)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
eine kloomp (Q099p Meerssen),
ene kloomp (Q099p Meerssen),
klomp (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen),
klompe (Q099p Meerssen),
kloompe (Q099p Meerssen),
kloompĕ (Q099p Meerssen),
klòmp (Q099p Meerssen),
klòmpe (Q099p Meerssen),
klōmp (Q099p Meerssen)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)]
II-12, III-1-3
|
18245 |
klompschoen |
galoche (fr.):
kaloche (Q099p Meerssen),
houten klomp:
houte klòmp (Q099p Meerssen),
leren klomp:
leĕre klompe (Q099p Meerssen),
lêre kloomp (Q099p Meerssen),
schoensklomp:
schoonsklompe (Q099p Meerssen)
|
Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)] || klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)]
III-1-3
|
27419 |
klos |
spoel:
špōl (Q099p Meerssen)
|
Het garenklosje met snaarschijf aan de spil van de vleugel waarop de spindraad gedraaid wordt. [N 34, B14; N 34, B17]
II-7
|
18120 |
kloven |
kloven:
kloove (Q099p Meerssen)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klǫt (Q099p Meerssen),
kluit:
klȳt (Q099p Meerssen)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
23223 |
kluizenaar |
heremiet:
Van Dale: heremiet, eremiet (<chr.Lat. (h)eremita < Gr. erèmitès), 1. kluizenaar.
unne jeremieët (Q099p Meerssen)
|
Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24095 |
kluizenaarswoning |
kluis:
un kloeës (Q099p Meerssen)
|
De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|