e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koe die pas gekalfd heeft vaars: vɛrš (Meerssen) Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16] I-11
koekoeksbloem koekoeksbloem: #NAME?  koekoeksbloem (Meerssen) echte koekoeksbloem [DC 17 (1949)] III-4-3
koelbak koelbak: kø̄lbak (Meerssen), verzamelbak: vǝrzāmǝlbak (Meerssen) De kuip of platte bak waarin de kokende wort wordt afgekoeld. Zie afb. 9. Volgens de respondent uit L 290 werd gekoeld in een koperen bak die ongeveer 20 centimeter diep was. [N 35, 31; N35, add.] II-2
koestal koestal: kō[stal] (Meerssen) De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s] I-6
koets koets: kutš (Meerssen) Vierwielig rijtuig met een vierkante gesloten kast voor een klein aantal personen. De kast hangt in riemen of rust op veren. De koetsier heeft een aparte bok. De koets is een van de meest bekende rijtuigen, vandaar dat "koets" ook vaak als algemene benaming voor het vierwielig rijtuig gebruikt wordt. [N 17, 5; N 101, 1-13; N G, 51; L 28, 24; L 36, 70; L A, 288; L 1a-m; S 18; Wi 18; Gi 3,IB; monogr] I-13
koets (alg.) koets: koetsj (Meerssen) koets [SGV (1914)] III-3-1
koffie koffie: koffie (Meerssen) koffie [SGV (1914)] III-2-3
koffiedik dras: dras (Meerssen), koffiedras: koffiedras (Meerssen) koffiedik [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] III-2-3
koken (intr.) koken: koke (Meerssen), kooke (Meerssen), \\t wáát\\r kóógdáád\\l\\k  kóóg (Meerssen) koken [DC 03 (1934)], [RND] III-2-3
kolengruis kolengruis: kolengruus (Meerssen) Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)] III-2-1