23344 |
basiliek |
basiliek (<lat.):
un bazieliek (Q099p Meerssen)
|
Een basiliek. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19730 |
bed |
bed:
be̝ͅt (Q099p Meerssen)
|
bed [RND]
III-2-1
|
24085 |
bedelmonnik |
soepbroeder:
unne sapbroor (Q099p Meerssen)
|
Een bedelmonnik [sopbroêder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24087 |
bedelpater |
bedelpater:
unne bedelpaater (Q099p Meerssen)
|
Een pater van een van de bedelorden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23197 |
bedevaart |
bedeweg:
beiweeg (Q099p Meerssen),
bêweeg (Q099p Meerssen)
|
bedevaart [SGV (1914)] || Een bedevaart, pelgrimstocht, pelgrimage [beevaart, bèèvert, bidvaart, beeweg, beevaart, begankenis]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24054 |
bediend worden |
bediend worden:
bedeent weerre (Q099p Meerssen)
|
Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
eemes bedeene (Q099p Meerssen)
|
Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34540 |
bedorven ei |
bedorven eieren:
bǝdǫrvǝ ęi̯ǝr (Q099p Meerssen),
rotte eieren:
rǫtǝ ęi̯ǝr (Q099p Meerssen),
vuile eieren:
vul ęi̯ǝr (Q099p Meerssen)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
bedreege (Q099p Meerssen)
|
bedriegen [SGV (1914)]
III-1-4
|
33344 |
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis |
stallen:
štɛl (Q099p Meerssen)
|
Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.]
I-6
|