25109 |
koude noordenwind, bijs |
koude wind:
ene kauwe wind (Q099p Meerssen)
|
koude [een ~ wind] [SGV (1914)]
III-4-4
|
18339 |
kous met knoopjes |
slobkous:
sjlòpkouse (Q099p Meerssen)
|
kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
Die haos is gans rech, dĕ zitte gain minderinge in hĕt bein (Q099p Meerssen),
haos (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
Het bein van de haos is te kort (Q099p Meerssen),
hoas (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
kous:
Die kous is gans rech, das zitte gein minderinge in het bein (Q099p Meerssen),
Die kous is gans rech, doa zitte gein minderinge in ’t bein (Q099p Meerssen),
Het bein van de kous is tekort (Q099p Meerssen),
kous (Q099p Meerssen),
kous verbangt het vroegere hoas, m.v. hooze dat tot voor 25 jaar regelmatig gebruikt werd
’t bein van die kous is te kort (Q099p Meerssen),
n kousen]:
haos (Q099p Meerssen)
|
Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous [SGV (1914)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
bindel:
bingel (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
kousenbindel:
kousebingel (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouteren:
kǫu̯tǝrǝ (Q099p Meerssen)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18678 |
kraag van een kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pullerien (Q099p Meerssen)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18271 |
kraagmantel |
mantel met een sjaalkraag:
mantel met ene sjaalkraag (Q099p Meerssen),
pelerine (<fr.):
pillering (Q099p Meerssen)
|
een ouderwetse kraagmantel (pellerine?) [N 59 (1973)] || kraagmantel (vero) [kariek, karrik] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
29061 |
kraagpunt |
puntrevers:
pøntrǝvē̜r (Q099p Meerssen)
|
Het spits toelopende uiterste deel van de legger van de kraag aan de schouderzijden, haaks op de revers. [N 59, 122b]
II-7
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knoorsj (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
kraakbeen [SGV (1914)] || kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krɛlkəs (Q099p Meerssen)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|