e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koude noordenwind, bijs koude wind: ene kauwe wind (Meerssen) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] III-4-4
kous met knoopjes slobkous: sjlòpkouse (Meerssen) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen hoos: Die haos is gans rech, dĕ zitte gain minderinge in hĕt bein (Meerssen), haos (Meerssen, ... ), Het bein van de haos is te kort (Meerssen), hoas (Meerssen, ... ), kous: Die kous is gans rech, das zitte gein minderinge in het bein (Meerssen), Die kous is gans rech, doa zitte gein minderinge in ’t bein (Meerssen), Het bein van de kous is tekort (Meerssen), kous (Meerssen), kous verbangt het vroegere hoas, m.v. hooze dat tot voor 25 jaar regelmatig gebruikt werd  ’t bein van die kous is te kort (Meerssen), n kousen]: haos (Meerssen) Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous [SGV (1914)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband bindel: bingel (Meerssen, ... ), kousenbindel: kousebingel (Meerssen, ... ) kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kouter kouteren: kǫu̯tǝrǝ (Meerssen) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag van een kraagmantel pelerine (<fr.): pullerien (Meerssen) kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
kraagmantel mantel met een sjaalkraag: mantel met ene sjaalkraag (Meerssen), pelerine (<fr.): pillering (Meerssen) een ouderwetse kraagmantel (pellerine?) [N 59 (1973)] || kraagmantel (vero) [kariek, karrik] [N 23 (1964)] III-1-3
kraagpunt puntrevers: pøntrǝvē̜r (Meerssen) Het spits toelopende uiterste deel van de legger van de kraag aan de schouderzijden, haaks op de revers. [N 59, 122b] II-7
kraakbeen knoers/knors: knoorsj (Meerssen, ... ) kraakbeen [SGV (1914)] || kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)] III-1-1
kraaltjes kraaltjes: krɛlkəs (Meerssen) kraaltjes [RND] III-3-2