17946 |
met grote stappen lopen |
grote stappen maken:
grwatte sjtèp make (Q099p Meerssen)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bizǝ (Q099p Meerssen)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
19062 |
met tegenzin |
tegen zijn zin:
tegen zene zin (Q099p Meerssen)
|
tegen heug en meug [SGV (1914)]
III-1-4
|
18379 |
metalen uiteinde van een schoenveter |
ijzertje:
iezerke (Q099p Meerssen)
|
metalen uiteinde van een schoenveter [malie] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mętsǝlē̜r (Q099p Meerssen),
mɛtsǝlē̜r (Q099p Meerssen)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (Q099p Meerssen)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
middig (Q099p Meerssen),
midich (Q099p Meerssen)
|
middag [RND]
III-4-4
|
17838 |
middagdutje |
ungeren (zn.):
ungere (Q099p Meerssen)
|
middagdutje [SGV (1914)]
III-1-2
|
17839 |
middagdutje doen |
een uiltje vangen:
een uulke vangen (Q099p Meerssen),
ungeren (ww.):
ungere (Q099p Meerssen)
|
middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
middag, de -:
de middig (Q099p Meerssen),
middig (Q099p Meerssen),
middageten:
middigeete (Q099p Meerssen)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|