18264 |
mouw |
mouw:
de moe (Q099p Meerssen),
moew (Q099p Meerssen)
|
de mouw [N 59 (1973)] || mouw [SGV (1914)]
III-1-3
|
18714 |
mouw met kanten plooisel |
mouw met kanten ruche (fr.):
moe met kante ròsch (Q099p Meerssen)
|
mouw met kanten plooisel [lobmouw] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
29063 |
mouwkop |
bovenmouw:
bǭvǝmē̜ (Q099p Meerssen)
|
Het gedeelte van de mouw van het colbert dat in de armsgatuitsnijding wordt ingewerkt. [N 59, 128]
II-7
|
29070 |
mouwomslag, manchet |
manchet:
manšęt (Q099p Meerssen)
|
Verlengstuk aan het einde van een mouw; vaak afzonderlijk, en dan al of niet aan de mouw vastgemaakt. [N 62, 34d; N 59, 134; MW]
II-7
|
28903 |
mouwplank |
mouweplank:
muwǝplaŋk (Q099p Meerssen)
|
De mouwplank gebruikt men voor het openpersen van de mouwnaden; zij wordt daartoe in de mouwen gestoken. De informant van L 416 zegt een mouwplank met één poot te gebruiken. Zie ook het lemma ɛpersplankɛ. Zie afb. 16.' [N 59, 19d]
II-7
|
18325 |
mouwschort |
mouwenscholk:
moewe sjollik (Q099p Meerssen),
moewescholk (Q099p Meerssen),
met mouwen
moewescholk (Q099p Meerssen)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
29066 |
mouwsplitje |
split:
šplet (Q099p Meerssen)
|
Het splitje onder aan de mouw van het colbert. [N 59, 131a]
II-7
|
29069 |
mouwvoering aannaaien |
aannaaien:
ānneǝjǝ (Q099p Meerssen)
|
De voering van de mouw aan het armsgat hechten. [N 59, 127]
II-7
|
24356 |
mug |
mug:
mögk (Q099p Meerssen),
mök (Q099p Meerssen),
mük (Q099p Meerssen)
|
steekmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20598 |
muik |
week:
weik (Q099p Meerssen)
|
meuk [SGV (1914)]
III-2-3
|