34219 |
roep- en lokwoord voor het kalf |
muttetje:
mutǝkǝ (Q099p Meerssen)
|
Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r]
I-11
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
piet, piet:
pit, pit (Q099p Meerssen),
pietetje:
pitǝkǝ (Q099p Meerssen),
pik, pik:
pik, pik (Q099p Meerssen),
tiep, tiep, tiep:
tip, tip, tip (Q099p Meerssen),
tiet:
tit (Q099p Meerssen),
tietetje, tietetje, tietetje:
titǝkǝ, titǝkǝ, titǝkǝ (Q099p Meerssen)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus:
kyš (Q099p Meerssen)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lem:
lɛm (Q099p Meerssen)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
lem:
lɛm (Q099p Meerssen)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
21362 |
roepen |
roepen:
roope (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
roepen [SGV (1914)] || roepen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
24034 |
roeping |
roeping:
rooping (Q099p Meerssen)
|
Roeping. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20819 |
roeren |
roeren:
reue (Q099p Meerssen)
|
roeren [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
25729 |
roerkuip |
roerkuip:
rø̄rkūp (Q099p Meerssen)
|
De kuip waarin het beslag geroerd wordt. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata ''beslagkuip'', beslaan'' en ''roeren''. [N 35, 28; monogr.]
II-2
|
25730 |
roerspaan |
moutriek:
[mout]rēk (Q099p Meerssen)
|
Het handgereedschap waarmee men het water en moutmeel vermengt. Speciaal voor het mengen wordt een "roerspaan" gebruikt, een soort van grote schop die de vorm heeft van een rooster. (Zie afb. 7). Uit de woordtypen blijkt echter dat men om te roeren ook gereedschap gebruikt als een "houten riek" (Q 20), "riek" (L 210, L 325, Q 78, Q 95), "schop" (Q 20) of "gaffel" (L 250, Q 20). Voor het {mout}-gedeelte van de varianten zie men het lemma ''mout''. [N 35, 32a; monogr.]
II-2
|