18727 |
scheerapparaat |
scheerapparaat:
sjeerapperaat (Q099p Meerssen),
’t sjeerapperaat (Q099p Meerssen)
|
Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)] || Ik scheer me niet meer nat, ik neem liever ... (het electrisch scheerapparaat). [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
scheien:
šęi̯ǝ (Q099p Meerssen)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
19070 |
schelden, schimpen |
chicaneren (<fr.):
sjokkeneere (Q099p Meerssen),
schampen:
sjampe (Q099p Meerssen),
schelden:
sjelle (Q099p Meerssen),
sjélle (Q099p Meerssen)
|
schelden [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|
18952 |
schelm |
schelm:
sjelləm (Q099p Meerssen)
|
schelm [DC 11]
III-1-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
sjemere (Q099p Meerssen)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
schemer:
sjêêîmer (Q099p Meerssen)
|
schemering [SGV (1914)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
sjinkel (Q099p Meerssen)
|
schenkel [SGV (1914)]
III-2-3
|
18298 |
scheren |
scheren:
sjeere (Q099p Meerssen)
|
scheren [DC 38 (1964)]
III-1-3
|
17726 |
scherp kijken |
scherp loeren:
sjèrp lōēre (Q099p Meerssen)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24766 |
scherpe boterbloem |
boterbloem:
WLD (voor oorspronkelijke gegevens, zie vragenlijst L 292)
boterbloom (Q099p Meerssen)
|
Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)]
III-4-3
|