20489 |
schrokken |
slokken:
sjlokke (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18844 |
schuchter |
bleu:
blêû (Q099p Meerssen)
|
bloode [SGV (1914)]
III-1-4
|
19565 |
schuier |
klederborstel:
kleierbeursjtel (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
kleierbeurstel (Q099p Meerssen),
kleiĕrbeurschtĕl (Q099p Meerssen),
kleijerburstel (Q099p Meerssen)
|
stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19501 |
schuifgrendel |
schoude:
sjaw (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
schuif:
sjuuf (Q099p Meerssen),
schuifgrendel:
sjuufgrendel (Q099p Meerssen)
|
schuifgrendel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
23385 |
schuifje van de biechtstoel |
tralies:
tralies (Q099p Meerssen)
|
Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25804 |
schuimlepel |
scheplepel:
šø̜plēpǝl (Q099p Meerssen),
spaan:
špān (Q099p Meerssen)
|
Een grote lepel met gaatjes waarmee de gist wordt afgeschuimd. Zie afb. 12. Uit de opgaven van L 290 ("gistschup") en L 318 ("gistlepel") blijkt dat de schuimlepel ook werd gebruikt om gist aan te zetten. Zie daarom ook het lemma ''gistlepel''. Volgens de zegsman uit Q 95 was de schuimlepel gemaakt van rood koper. [N 35, 64; monogr.]
II-2
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
sjöllig (Q099p Meerssen)
|
schuldig [SGV (1914)]
III-3-1
|
18102 |
schurft |
schurft:
sjärf (Q099p Meerssen)
|
schurft [SGV (1914)]
III-1-2
|
18951 |
schurk, smeerlap |
bandiet:
bandiet (Q099p Meerssen)
|
schavuit [SGV (1914)]
III-1-4
|
22824 |
schutter |
schutter:
sjötter (Q099p Meerssen),
sjətər (Q099p Meerssen)
|
schutter [RND], [SGV (1914)]
III-3-2
|