e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stremsel stremsel: štręmsǝl (Meerssen) Het zuur dat bij de melk wordt gevoegd om het te laten stollen. [A 7, 26; N 3E (II] I-11
streng strengetje: štrɛŋskǝ (Meerssen) Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.] II-7
streng (bn.) strang: sjtrang (Meerssen) streng (bijv. nw.) [SGV (1914)] III-1-4
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] strengetje: sjtrengske (Meerssen) streng (garen) [SGV (1914)] III-1-3
strengen klinken: kleŋkǝ (Meerssen) Aanvulling van het lemma strengen in wld I.10: kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. [N 17, 26; N 5A II, 59c; monogr.] I-13
stro stro/strouw: štr̯u̯ɛi̯ (Meerssen), struu: štrø̄ (Meerssen) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4
stroef sleeuw: sjnêêî tan (Meerssen), schljè tan  schljè (Meerssen), schnieè tan  schnieè (Meerssen) sleeuwe tanden [SGV (1914)] || stroef [DC 26 (1954)] III-2-3
stronk van de knotwilg storkel: sturkel (Meerssen) het korte onderstuk van de knotwilg, dat blijft staan als de wilg vlak boven de grond wordt afgekapt [DC 13 (1945)] III-4-3
stronk, boomstronk stronkel: štrøŋkǝl (Meerssen), vot: vot (Meerssen) Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8
strontje war: wVr (Meerssen), wegescheet: weigesjeet (Meerssen) een zweertje op het ooglid? [DC 60 (1985)] III-1-2