17578 |
borstelig haar |
borstelhaar:
beursjtelhaor (Q099p Meerssen)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17631 |
borsten |
koplampen:
koplampe (Q099p Meerssen),
memmen:
memme (Q099p Meerssen)
|
borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
boors (Q099p Meerssen)
|
borst(kas) [SGV (1914)]
III-1-1
|
18400 |
borstrok |
stoep:
sjtup (Q099p Meerssen)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
borstrok:
borsjrok (Q099p Meerssen)
|
borstrok voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
boezem:
boozem (Q099p Meerssen)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18528 |
borstzak(je) |
borsttas:
boorsj-tésj (Q099p Meerssen),
zakdoekentasje:
zakdoketeschke (Q099p Meerssen)
|
de buitenzak ter hoogte van de borst [N 59 (1973)] || pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
boš (Q099p Meerssen),
bǫš (Q099p Meerssen),
bosje:
bø̜škǝ (Q099p Meerssen)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (Q099p Meerssen)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
25749 |
bostel |
draf:
drāf (Q099p Meerssen)
|
De uitgeloogde, niet opgeloste bestanddelen die in de beslag- of klaringskuip achterblijven. [N 35, 48; monogr.]
II-2
|