e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerssen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zaliger gedachtenis ... zaliger: vaader zaliger (Meerssen) Zaliger gedachtenis (vader/moeder/..). [N 96D (1989)] III-3-3
zaligheid zaligheid: zaligheid (Meerssen) Zaligheid. [N 96D (1989)] III-3-3
zand, zandgrond zand: zant (Meerssen), zavelgrond: zavelgrond (Meerssen) Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.] I-8
zanglijster, lijster lijster: liester (Meerssen) lijster [SGV (1914)] III-4-1
zaniken, zeuren zaniken: zanike (Meerssen, ... ), zeveren: zeivere (Meerssen) zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)] III-3-1
zedenpreek sermoen (<fr.): sermwoen (Meerssen) Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)] III-3-3
zeemlap leren lap: lêre lap (Meerssen) zeem (leder) [SGV (1914)] III-2-1
zeep zeep: ze deit de afwasch nog altied met greun zeip (Meerssen) Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)] III-1-3
zeepsop luter: liëtter (Meerssen), (Zeip).  lêûter (Meerssen), sop: sop (Meerssen) Hoe noemt u de oplossing van zeep en water? (zeepsop, zeepnat) [N 104 (2000)] || sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)] III-2-1
zeer kleine aardappelen varkensaardappelen: vɛrǝkǝsē̜rapǝlǝ (Meerssen) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5