18621 |
zwarte muts? |
oudewijvenmuts:
ouwwievermöts (Q099p Meerssen)
|
muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24865 |
zwarte nachtschade |
nachtschade:
nachtschade (Q099p Meerssen)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|
24291 |
zwartkop |
zwartkopje:
zjwartkop, -köpke (Q099p Meerssen)
|
zwartkop
III-4-1
|
28726 |
zwartwerken |
bruids- en rouwkleder maken:
brūts- ɛn rǫwklęjǝr mākǝ (Q099p Meerssen)
|
Het maken van zwarte gelegenheidskleding voor feestelijke en droevige gelegenheden. [N 59, 194c]
II-7
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
solfer (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
Opm. v.d. invuller: dit woord wordt gebruikt, als stofnaam niet gebruikt wordt. zjwegel(ke) = lucifer.
solfer (Q099p Meerssen),
zwavel:
zjwavel (Q099p Meerssen)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
smik:
šmek (Q099p Meerssen)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
18056 |
zweet |
zweet:
sjwèèt (Q099p Meerssen)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
sjwumme (Q099p Meerssen),
zj(w)ume (Q099p Meerssen),
zjwömme (Q099p Meerssen),
zjwəmə (Q099p Meerssen)
|
zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND], [SGV (1914)] || Zwemmen. [DC 38 (1964)]
III-3-2
|
18045 |
zweren, etteren |
etteren:
èttere (Q099p Meerssen),
zweren:
zjwere (Q099p Meerssen)
|
etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
žwę̄rm (Q099p Meerssen),
žwɛrm (Q099p Meerssen)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|