e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerssen

Overzicht

Gevonden: 3345
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte muts? oudewijvenmuts: ouwwievermöts (Meerssen) muts, zwarte ~ {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
zwarte nachtschade nachtschade: nachtschade (Meerssen) Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5
zwartkop zwartkopje: zjwartkop, -köpke (Meerssen) zwartkop III-4-1
zwartwerken bruids- en rouwkleder maken: brūts- ɛn rǫwklęjǝr mākǝ (Meerssen) Het maken van zwarte gelegenheidskleding voor feestelijke en droevige gelegenheden. [N 59, 194c] II-7
zwavelx solfer: solfer (Meerssen, ... ), Opm. v.d. invuller: dit woord wordt gebruikt, als stofnaam niet gebruikt wordt. zjwegel(ke) = lucifer.  solfer (Meerssen), zwavel: zjwavel (Meerssen) zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4
zweep smik: šmek (Meerssen) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweet zweet: sjwèèt (Meerssen) zweet [N 10 (1961)] III-1-2
zwemmen zwemmen: sjwumme (Meerssen), zj(w)ume (Meerssen), zjwömme (Meerssen), zjwəmə (Meerssen) zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND], [SGV (1914)] || Zwemmen. [DC 38 (1964)] III-3-2
zweren, etteren etteren: èttere (Meerssen), zweren: zjwere (Meerssen) etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)] III-1-2
zwerm zwerm: žwę̄rm (Meerssen), žwɛrm (Meerssen) Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6