18786 |
breien |
strikken:
sjtrikke (Q099p Meerssen)
|
breien [SGV (1914)]
III-1-3
|
24475 |
brem |
bezemenkruid:
bessemekroet (Q099p Meerssen),
ginster:
ginster (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
brem [DC 47 (1972)], [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
17804 |
brengen |
brengen:
brènge (Q099p Meerssen)
|
brengen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18392 |
bretel |
help:
helpe (Q099p Meerssen),
héllepe (Q099p Meerssen),
hélpe (Q099p Meerssen)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)] || de bretels [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
brēūk (Q099p Meerssen)
|
breuk [SGV (1914)]
III-1-2
|
23316 |
brevier |
brevier (<lat.):
(m.).
breveer (Q099p Meerssen)
|
brevier [SGV (1914)]
III-3-3
|
21250 |
brief |
brief:
bre.f (Q099p Meerssen),
breef (Q099p Meerssen)
|
brief [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
34600 |
bril |
trulbred:
trø̜̄lbrēt (Q099p Meerssen)
|
Verzwaard, dwars sluithout waardoor de vregelpaal gestoken werd. De vregelpaal is een boom die overlangs in de bak van de hoogkar ligt en die, samen met de vregelstok en het bindtouw, gebruikt wordt om het hooi vast te zetten (voor meer uitleg zie WLD I.3, onder de lemmata touw om het hooi vast te sjorren, vregelpaal en vregelstok). Zoals op de kaart duidelijk blijkt, is dit systeem vooral in gebruik in de streken met de meest vruchtbare grond, m.n. in het Maasland en in het zuidoosten van Haspengouw. [N 17, 14b; JG 1b; JG 2c]
I-13
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brø̄i̯ǝ (Q099p Meerssen)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
klok:
klok (Q099p Meerssen),
klǫk (Q099p Meerssen)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|