18139 |
buil op het hoofd |
bluts:
blötsj (Q099p Meerssen),
bult:
bölt (Q099p Meerssen),
ei:
ei (Q099p Meerssen)
|
buil op het hoofd [buts, buil] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18523 |
buitenzak op een jas |
buitentas:
boetetesch (Q099p Meerssen),
boetetésj (Q099p Meerssen)
|
buitenzak in een jas [jassetes] [N 23 (1964)] || de buitenzak [N 59 (1973)]
III-1-3
|
25058 |
bundel, bussel |
bussel:
bössel (Q099p Meerssen)
|
bundel [SGV (1914)]
III-4-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
bunder:
bōēnder (Q099p Meerssen)
|
bunder [SGV (1914)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
bunzing:
bunzing (Q099p Meerssen),
fis:
vis (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen)
|
bunzing [DC 07 (1939)], [SGV (1914)], [ZND 48 (1954)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21245 |
bus |
bus:
bus (Q099p Meerssen)
|
bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
pulver (<lat.):
polfer (Q099p Meerssen)
|
buskruit [SGV (1914)]
III-3-1
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bø̜sǝl (Q099p Meerssen)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
18586 |
bustehouder |
korsetlijfje (<fr.):
kurset-liefke (Q099p Meerssen)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20223 |
buurman |
nabuur:
noaber (Q099p Meerssen)
|
buurman [SGV (1914)]
III-3-1
|