19021 |
achterdocht |
achterdenken:
(o.).
achterdènke (Q099p Meerssen)
|
achterdocht [SGV (1914)]
III-1-4
|
17572 |
achterhoofd |
achterkop:
achterkop (Q099p Meerssen)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17651 |
achterste |
achterste:
echtersjte (Q099p Meerssen),
kont:
kont (Q099p Meerssen)
|
[N 10c (1995)]achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
34584 |
achterwand |
stopbred:
štǫp˱brēt (Q099p Meerssen)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
plot:
plót (Q099p Meerssen)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17630 |
adamsappel |
bierknop:
beerknop (Q099p Meerssen)
|
adamsappel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24438 |
adder |
adder:
adder (Q099p Meerssen)
|
nadder (adder) [SGV (1914)]
III-4-2
|
17781 |
adem |
asem:
oasem (Q099p Meerssen)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
asemen:
aoseme (Q099p Meerssen),
oasemen (Q099p Meerssen)
|
ademen [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
aor (Q099p Meerssen),
oar (Q099p Meerssen),
oare (Q099p Meerssen)
|
ader [N 10a (1961)], [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|