20441 |
dodenwake |
dodenwacht:
de dwajjewach (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen,
Q099p Meerssen)
|
de dodewake [doeëdewach] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
18252 |
doek |
doek:
dook (Q099p Meerssen)
|
doek [SGV (1914)]
III-1-3
|
21290 |
doen vechten |
aaneenhangen:
! net het tegenovergestelde als in Van Dale: aaneenhangen, 2. (gew.) van personen: zich bij elkaar aansluiten, één lijn trekken.
hiŋk tən hi.ələ wɛ.rəld anɛin (Q099p Meerssen)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
hoore (Q099p Meerssen),
hore (Q099p Meerssen),
horen:
hoore (Q099p Meerssen),
hore (Q099p Meerssen),
horĕn (Q099p Meerssen)
|
doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || mannetjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
34648 |
dogkar |
dogkar:
doxkar (Q099p Meerssen)
|
Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.]
I-13
|
24862 |
dolle kervel |
wilde kelver:
welǝ kęlǝvǝr (Q099p Meerssen)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
18983 |
dom |
dom:
unnun dôm (Q099p Meerssen)
|
Een dom, domkerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24099 |
dominicaan |
preekheer:
unnen preiljer (Q099p Meerssen)
|
Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17908 |
dompelen |
onderduwen:
ônderduje (Q099p Meerssen)
|
dompelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
25120 |
donderen |
donderen:
dôndere (Q099p Meerssen)
|
donderen [SGV (1914)]
III-4-4
|