18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flaw valle (Q099p Meerssen)
|
het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
20525 |
flensje |
koekje:
keukske (Q099p Meerssen)
|
flensje [SGV (1914)]
III-2-3
|
17989 |
flets |
geel:
geel (Q099p Meerssen)
|
geepsch (kwipsch) [SGV (1914)]
III-1-2
|
19288 |
flikflooien |
flikflooien:
flikkeflâôje (Q099p Meerssen)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-1-4
|
18912 |
flink; flinke persoon |
flink:
flink (Q099p Meerssen)
|
flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
fluum (Q099p Meerssen),
flūūm (Q099p Meerssen)
|
fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
fluimen:
flūūme (Q099p Meerssen)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
piezewieten:
pizjewitte (Q099p Meerssen),
rispelen:
rispele (Q099p Meerssen),
stilletjes spreken:
stillekes sjpreeke (Q099p Meerssen)
|
fluisteren [DC 16 (1948)] || lispelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flǭǝr (Q099p Meerssen)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
20143 |
fopspeen |
lots:
lodsj (Q099p Meerssen)
|
fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)]
III-2-2
|