e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Meerssen

Overzicht

Gevonden: 3345
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grof gebouwd fors: forsj (Meerssen), grof: groof (Meerssen) zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis] [N 10 (1961)] III-1-1
grof gebouwde vrouw bai (fr.): baj (Meerssen), flink wijf: a flink wīēf (Meerssen), flinke, een -: en flinke (Meerssen), kapitein: enne kapitein (Meerssen), machochel: mègôôchel (Meerssen), madam: en "medam (Meerssen), molenpaard: meulepeerd (Meerssen), schokkel: sjoggel (Meerssen) fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)] III-1-1
grof spinnen grof spinnen: grōf špenǝ (Meerssen) Het spinnen van grof gesponnen draad. Volgens de informant van Q 98 was ø̄grof spinnenø̄ van minder kwaliteit en was er soms twee keer getwijnd. [N 34, C2] II-7
groflinnen beenwindsel broekwindel: brookwingel (Meerssen), get: guet (Meerssen) Hoe noemt men de slobkous of lappenkous, door de arbeiders hier en daar bij vuil werk op het land gedragen? [DC 09 (1940)] || windsels, groflinnen lappen of ~ die bij koud of nat weer en bij vuil werk met linten of knopen om de broekspijpen worden gebonden [slophooze, beenslette, beenwagge, gette, slikbagge] [N 24 (1964)] III-1-3
grond waarop de boerderij staat goed: gōt (Meerssen) Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.] I-6
grond, aarde aarde: ē̜rt (Meerssen), drek: drɛk (Meerssen), grond: gront (Meerssen), grōnt (Meerssen) De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-8
grootjuffer overste: de euverste (Meerssen) De overste van een begijnhof [grootjuffer]. [N 96D (1989)] III-3-3
grootmoeder grootmoeder: groitmooder (Meerssen, ... ), grooatmoder (Meerssen), grâôtmooder (Meerssen), groit uit frans bois  groitmooder (Meerssen), groit uit franse roi  groitmooder (Meerssen) grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
grootouders grootouders: grooatawwersj (Meerssen), groit uit frans bois  groitauwers (Meerssen), groit uit franse roi  groitauwers (Meerssen) grootouders [DC 05 (1937)] III-2-2
grootte grootte: grêûde (Meerssen) grootte [SGV (1914)] III-4-4