18791 |
haken |
crocheren (<fr.):
kresjeere (Q099p Meerssen)
|
haken (ww.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
28863 |
haken en ogen |
krammen en ogen:
krɛm ɛn ǫwgǝ (Q099p Meerssen)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|
19692 |
hakmes |
kapmets:
kapmets (Q099p Meerssen)
|
hakmes, hiep [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
33153 |
haksel |
haksel:
hɛksǝl (Q099p Meerssen)
|
Het kortgehakte stro, op de snijbok of in de hakselmachine, werd vroeger, samen met haver, gekookt en aan de beesten gevoerd. Als het iets grover gesneden was werd het ook wel als strooisel in de potstal gebruikt. Zie ook het lemma ''bussel kort stro'' (6.1.29). Zie voor de fonetische documenatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [JG 1b, 2c; L 1, a-m; L 26, 11; S 12; Wi 51; monogr.]
I-4
|
17810 |
halen |
halen:
hoale (Q099p Meerssen)
|
halen [SGV (1914)]
III-1-2
|
20343 |
half- of stiefbroer |
halve broer:
hauve broor (Q099p Meerssen),
havve broor (Q099p Meerssen),
hawve broor (Q099p Meerssen),
stiefbroer:
steefbroor (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20344 |
half- of stiefzuster |
halfzuster:
hafzuster (Q099p Meerssen),
haufzuster (Q099p Meerssen),
hawfzuster (Q099p Meerssen),
stiefzuster:
steefzuster (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen)
|
half- of stiefzuster [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18713 |
halfhemd |
front:
front (Q099p Meerssen)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18353 |
halfhoge knoopschoen? |
laarsje:
lèrskes (Q099p Meerssen)
|
damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23622 |
halfmis |
halvermis:
haovermès (Q099p Meerssen)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|