e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paardekastanje kastanjel: ka’stānjəl (Meeswijk) kastanje III-4-3
paardestal paardsstal: pē̜ ̞rs[stal] (Meeswijk) De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a] I-6
paardetuig paardsgetuig: pē̜rs˲gǝtȳ.x (Meeswijk) De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.] I-10
paardezuring paardssurelle: pēͅrsərel (Meeswijk) paardezuring III-4-3
paarse dovenetel blauw neteltje: blaw nitəlkə (Meeswijk) dovenetel, paarse — III-4-3
pad pad: pat (Meeswijk) pad III-4-2
pad aanmaaien openhouwen: openhouwen (Meeswijk) Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b] I-4
pad, paadje pad, paadje: padje (Meeswijk) een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)] III-3-1
paddestoel (alg.) paddestoel: eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040  paddestool (Meeswijk) paddestoel [ZND 15 (1930)] III-4-3
pafferig dik, opgeblazen van lijf opgeblazen (dik): opgebloaze (Meeswijk, ... ), oͅpxəblōəzə (Meeswijk), papperig (dik): papərəx (Meeswijk) dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)] III-1-1