e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schuchter bleu: blûû (Meeswijk) schuchter, bedeesd, beschroomd III-1-4
schudden met de riek schudden: šø̜dǝ (Meeswijk) Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
schuimen schuimen: schuimen (Meeswijk) schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)] III-4-4
schuldig (zijn) schuldig (zijn): schuldig (Meeswijk) schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)] III-3-1
schulpen kwartieren: kǝrtērǝ (Meeswijk) In het algemeen hout, en meer in het bijzonder een boom in de lengterichting doorzagen. Bij het kwartierzagen of kwartieren wordt de boomstam eerst in de lengte in vier stukken gezaagd. Vervolgens wordt dit kwart van de boomstam haaks op de jaarringen verder in delen gezaagd. Hout dat zo was gezaagd was, werd in (Q 71) kwartierhout (kǝtīrhōt) genoemd. Voordeel van kwartiergezaagd hout is dat dit vrijwel niet krom kan trekken. Het wordt dan ook bij voorkeur gebruikt bij het maken van meubels. Zie ook afb. 10. Voordat een boomstam door middel van een kraanzaag in delen wordt gezaagd, worden eerst met behulp van een smetlijn de zaaglijnen afgetekend. Zie ook de lemmata ɛsmettenɛ, ɛsmetlijnɛ en ɛsmetterɛ in de paragraaf over het meetgereedschap van de timmerman (pag. ).' [N 50, 43a; N 50, 52a; N 53, 21c; N 53, 22; monogr.] II-12
schulpzaag scherpzeeg: šerp˲zē̜x (Meeswijk) Grote spanzaag, 0.80 tot 1.20 m lang, waarmee hout in de lengterichting van de houtvezels doorgezaagd kan worden. Het doorgaans draaibare blad van de zaag wordt in tegenstelling tot de spanzaag met behulp van een knop en een handvat vastgezet. De schulpzaag wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Bij de wagenmaker bijvoorbeeld dient ze om velgen, berries en andere zware karonderdelen te zagen. Zie ook het lemma ɛschulpenɛ (pag. ).' [N 53, 7; N 53, 8g-h; N G, 22a; N I, 1; monogr.] II-12
schurft schurft: šø.rǝf (Meeswijk), šørf (Meeswijk), zetsel: sø̄ǝtsǝl (Meeswijk) Een zeer hardnekkige, heftig jeukende huidaandoening, die kan leiden tot sterke vermagering en zelfs tot totale uitputting van de aangetaste dieren. Schurft wordt veroorzaakt door verschillende soorten mijten, voor ieder dier weer verschillend. Zie ook het lemma ''schurft'' in wbd I.3, blz. 479-481. [N 3A, 89; N 52, 13; A 48A, 26; monogr.] I-11
schutsboom reek: rē:k (Meeswijk), schietboom: B.v. Ene schietboom moet zo opgesteld zijn dat de kogels ergens in het veld vallen.  šēdboͅ.um (Meeswijk) Riek: 2. (Schutterij) vierkantig houten raam met in het midden de zwarte houten bolletjes die dienen afgeschoten te worden. || Schietboom: (Schutterij) paal met raam op, waaraan kleine houten blokjes bevestigd zijn, die moeten afgeschoten worden. III-3-2
schutter schut: Mnl. schut, schutte = Nl. schutter; Teuth. schutte = sagitarius, jaculator; Kil. schut, schutte = schutter.  šøͅt (Meeswijk) Schut: Lid van een schutterij, schutter. III-3-2
schuur schuur: šø̄r (Meeswijk) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6