e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L424p plaats=Meeswijk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleepruim sleen: boom en de vruchten  slēənə (Meeswijk) sleedoorn [Goossens 1b (1960)] III-4-3
slenteren slenteren: slentere (Meeswijk, ... ), trampelen: trampele (Meeswijk) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] III-1-2
slepen slepen: slęi̯.pǝ (Meeswijk) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2
sleutel sleutel: slø&#x0304ətəl (Meeswijk) sleutel III-2-1
sleutelbloem kerkensleutel: kerkesleutel (Meeswijk), primula veris  keͅrkəslø̄ətəl (Meeswijk), primula: primula (Meeswijk) sleutelbloem || sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] || sleutelbloem, kweekplant (primula) [Lk 03 (1953)] III-4-3
sleuteltol zijpenspringer: ziepəspringər (Meeswijk) Hoe noemde men een dergelijk stuk speelgoed, vroeger wel in sommige streken bekend, dat met behulp van een touw en een houten sleutel in beweging werd gebracht? [Lk 03 (1953)] III-3-2
sliepuit sliepuit: Ge krijgt mich toch niet, sliepuit.  slībūt (Meeswijk) Sliepuit: Sliep. III-3-2
slijm bij de nageboorte slover: slǭvǝr (Meeswijk) Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11
slijmen slijmen: slimǝ (Meeswijk) Afscheiding geven uit de schede v√≥√≥r het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 37] I-11
slijmkoek leeftocht: lē̜ftǫx (Meeswijk) Koekje dat het kalf bij de geboorte in de bek heeft. [N 3A, 56] I-11